- geheel
- geheel1{{/term}}〈het〉1 tout 〈m.〉♦voorbeelden:1 een gesloten geheel • un tout cohérenthet geheel is groter dan elk van zijn delen • le tout est plus grand que la partieéén geheel vormen met • faire un tout avecde bevolking in zijn geheel • la population dans sa totalitétwee maatschappijen tot één geheel samenvoegen • fondre deux sociétés en une seule¶ hij zei in het geheel niets • il n'a rien dit du toutin het geheel niet • pas du toutover het geheel genomen • dans son ensemble————————geheel2{{/term}}〈bijvoeglijk naamwoord, bijwoord〉1 〈bijvoeglijk naamwoord〉 entier 〈v.: entière〉⇒ tout 〈+ lidwoord + zelfstandig naamwoord enkelvoud〉 〈bijwoord〉 tout à fait⇒ entièrement♦voorbeelden:1 gehele gewesten kwamen in opstand • des régions entières s'insurgeaientde gehele stad • toute la villeeen gehele week • toute une semaineik voel mij een geheel ander mens • je me sens tout autreeen plan geheel opgeven • renoncer définitivement à un projetzijn vermogen geheel verkwisten • gaspiller toute sa fortunegeheel anders • complètement différentgeheel of gedeeltelijk • en tout ou en partieniet geheel • pas tout à faitgeheel niet • pas du touthij was geheel in 't zwart • il était tout en noirgeheel en al • complètement
Deens-Russisch woordenboek. 2015.